Rockers die zich al te nadrukkelijk door Neil Young laten inspireren, stralen doorgaans een soort eeuwige adolescentie uit. Ik ben er gek op, dat voorop gesteld. Al vraag ik mij steeds vaker af in hoeverre dat van mijn kant werkelijk liefde voor die muziek is, of een overgeven aan zalvende nostalgie.
Bij Young zelf heb ik dat overigens niet. Neil is de Sinatra van de grunge, de godfather van de gitaarfeedback, die zijn houthakkershemden altijd wist te dragen alsof het haute couture was. Young is er zijn hele carrière in geslaagd om op zichzelf vooruit te lopen. Of dat bewust of toevallig gebeurt, weet ik niet, maar hij doet het.
Zijn navolgers zijn een ander verhaal. Ook als ze echt goed zijn. Zoals Built To Spill, dat het zaterdagavondprogramma van Crossing Border opende. Zanger en gitarist Doug Martsch sleurt de groep nu al weer bijna een kwart eeuw mee in de slipstream van ouwe Neil. Hij gooit nog altijd zijn ziel open op een ‘Helpless-wijze’ die aan de Young van de jaren zeventig herinnert. Adolescentenrock van een kalende veertiger met een grijzende baard
Ik heb mij voorgenomen om mij de tweede Crossing Border avond wat meer op interviews met schrijvers te richten. Veel van mijn favoriete auteurs die het festival in het verleden aandeden, waren rockers met een pen in plaats van een gitaar, maar verder mannen – en vrouwen – voor wie het nachtleven en het bestaan aan de financieel wat minder bedeelde kant van de samenleving niet geheel vreemd was; al hoeft dat ook weer niet meteen ‘zelfkant’ te betekenen, want dat is ook weer zo cliché.
Echter, ik vind ze dit jaar niet meer op het festival, het type schrijvers dat mij in het verleden nog zo aansprak. Het kan een omissie van mijn kant zijn. Het kan dat ik voortdurend domweg nét bij de verkeerde programma’s binnenloop. In één geval is daar zelfs heel nadrukkelijk sprake van – ik mis zaterdagavond de presentatie van het boek Golden Years van de twee jaar geleden vermoorde Iraans-Amerikaanse rocker/auteur Ali Eskandarian.
Maar ze staan wel degelijk in m’n boekenkast, de auteurs die ik dankzij Crossing Border leerde kennen – vaak tweede, derde of vierde generatie ‘beats’, bij wie de lucht van motorolie, weed en ongewassen lakens in de drukinkt getrokken leek. Ze lijken van de aardbodem verdwenen – of dit jaar toch tenminste van het festivalprogramma. De vrouwelijke auteurs die ik in Den Haag tref, lijken stuk voor stuk van de MMS of Instituut Schroevers te komen – de MMS bestaat niet meer en aangaande Schroevers ben ik niet zo zeker – of in het meest ruige geval van een hockeyfeestje. De mannelijke schrijvers zou ik, als ik ze op straat tegenkwam, gehouden hebben voor marketing managers, IT-ers of – vooruit – gemeentevoorlichter. Waar zijn de nieuwe Vinkenoogs, Johnny Van Doorns, Bukowski’s? Zelfs Theo Kars is ons afgelopen weekeinde ontvallen. Ik vond Kars nooit een sympathieke man, maar een ‘character’ was hij zeker, zo bleek toen ik hem enkele jaren geleden nog eens geïnterviewd zag worden over zijn Casanova-vertalingen
Met de literatuur lijkt hetzelfde aan de hand als met de popmuziek. Het is gewoon een nette ‘nine-to-five’-baan geworden voor creatieve jongeren uit de betere middenstand. Het zijn verdorie allemaal tekstverwerkende equivalenten van Mister And Mississsippi. Het aardigste literatuurmoment vindt wat mij betreft plaats tijdens de presentatie van het vertalersproject The Chronicles. Twee meisjes, Engels en Duits, worden in detail geïnterviewd over de wijze waarop ze het door de Vlaamse auteur Frederik Willem Daem gebruikte woord ‘beffen’ vertaald hadden en welke varianten daarop mogelijk waren. Zoals de bebrilde nette Duitse vervolgens ‘Leck mich’ zegt, prikkelt de verbeelding in alle denkbare kleuren
Van de Noord-Ierse band Girls Names had ik mij op grond van het onlangs verschenen derde album Arms Around A Vision veel voorgesteld – die titel alleen is al heel erg goed. De muziek rockt fel en agressief. De refreinen pakken niet werkelijk, maar een beetje ‘attitude’ zou dat probleemloos kunnen compenseren. Ze zien er ook best ‘cool’ uit, vooral de geblondeerde frontman Cathal Cully en gitarist Phil Quinn, die het midden houdt tussen Roxy Music-saxofonist Andy Mackay en The Clash’ Mick Jones. En ze krijgen het publiek ook aan het dansen, dit muzikaal stevig in de postpunk van de vroege jaren tachtig van de vorige eeuw gewortelde Girl Names. Maar het is géén dansen op de vulkaan, niet het wanhopige dansen waartoe Joy Division, Echo & The Bunnymen of The Sound ooit aanzetten. Geen Sint Vitus dans. Het is niet urgent dansen, maar het gezellige dansen van een avondje uit. Girls Names is goed, maar zonder ‘grit’
Voor Girls Names geldt wat voor veel hedendaagse rock geldt waarvan de noten, gitaarakkoorden en ritmes in principe best kloppen: het voelt niet gevaarlijk. Het ontregelt niet. Het zet niet aan het denken. Ik weet niet meer wie het was, maar iemand schreef één of twee jaar geleden dat de jihad de werkelijke rock & roll van deze tijd is. Een gewaagde uitspraak die zich maar al te gemakkelijk verkeerd laat interpreteren – zoals bijvoorbeeld ook componist Karlheinz Stockhausen in 2001 moest ervaren toen hij hardop zei dat de aanslagen van 9/11 een impact hadden die zich zelfs niet met het allergrootste kunstwerk in de kosmos liet vergelijken – hij formuleerde het alleen wat ongelukkiger. Stockhausen werd publiekelijk afgemaakt door mensen die de diepte van zijn woorden niet doorgrondden – of bang waren dat de achterban, het grote publiek, de consumentenmeute het niet zou doorgronden, dat kan natuurlijk ook.
Dat Crosssing Border 2015 zulke vragen oproept, is in ieder geval winst. En het zou tot een uitdagend thema kunnen leiden voor de editie van 2016.
Crossing Border 2015
Gezien op zaterdag 14 november 2015
Foto: Stephen Gere
0 Reacties