Succesvol schrijven is schrappen. En het maximale uit een festival halen is concerten durven overslaan. Ik ben een concertganger. En al koester ik mijn eerste paar keer Pinkpop, aan festivals heb ik een broertje dood. Die grootschalige evenementen zijn mij om tal van redenen steeds meer tegen gaan staan. Met name het ‘supermarktkarakter’ van veel hedendaagse festivals roept irritatie op. Liever vijf avonden achtereen één hoofd- en voorprogramma, dan op een enkele avond tien concerten op drie podia in pakweg vier uur geperst. Ik heb daar persoonlijk ook nog een soort gevoel van verspilling bij, vooral als het programma over de hele linie bovengemiddeld van kwaliteit is. En bij Le Guess Who? is dat zonder meer het geval.
Alleen al het zaterdagprogramma biedt zo’n vijftig concerten waarvan ik er sowieso al een stuk of veertig interessant vind. Ik heb een hekel aan ‘concertzappen’ – bij het één halverwege weggaan en bij het andere halverwege binnenlopen, daar word ik tureluurs van. Maar het is theoretisch mogelijk om – als je om zes uur ’s avonds begint en tot vier uur ’s nachts doorgaat – van de vijftig concerten er acht tot tien compleet te zien als de afstanden niet te groot zijn. Fysiek is dat echter een onhaalbare kaart. Daarbij komt dan ook nog het verzadigingspunt. De praktijk leert dat drie tot vier concerten in volle concentratie ondergaan voor mij het absolute maximum is. De kunst van het festivalbezoek is daarom een strenge selectie te maken zonder verbitterd te raken over wat je mist.
Mark Kozelek / Sun Kil Moon
Mark Kozelek (foto) is een held. Dat vond ik in zijn Red House Painters-periode nog niet. Toen was hij een degelijke liedjesschrijver, maar niet een die zich daadwerkelijk onderscheidde. Dat is de laatste jaren veranderd. Met name op zijn het album Jesu/Sun Kil Moon uit 2016, dat hij samen met Justin Broadrick maakte, is de ontwikkeling immens, wat het duo nog eens onderstreepte met een maar liefst drie uur durend concert in het Muziekgebouw aan ’t IJ in september vorig jaar.
Op Le Guess Who? stond de groep ‘slechts’ anderhalf uur op het podium, maar de tijd vloog voorbij. Als ik nu Kozelek met Dylan ga vergelijken, krijg ik meteen het halve lezersbestand van Lust For Life over mij heen, dus dat laat ik maar even achterwege. Ik wil ook allerminst beweren dat ik de impact, klasse en invloed van Kozelek net zo hoog aansla als die van de Nobelprijswinnaar. Maar er zijn weldegelijk overeenkomsten. En wie alleen al bij die gedachten begint te hyperventileren, moet de volgende alinea’s gewoon even overslaan.
Net als Bob heeft Mark het talent en de gewoonte om ‘namen en rugnummers’ te noemen in zijn songs. Zijn teksten staan vol namen van bestaande personen, adressen, songtitels, boeken, data en concrete gebeurtenissen. Veel singer-songwriters laten al dat soort details juist weg. Als je hen vraagt waarom, luidt het antwoord altijd dat ze hun liedjes algemener en voor iedereen herkenbaar willen maken. Het resultaat is in veel gevallen echter een zouteloze aaneenschakeling van clichémetaforen. Kozelek doet het omgekeerde. Hij strooit met natrekbare details en brengt de nummers daarmee juist tot leven. Ze prikkelen de verbeelding. Ik herinner mij dat ik ooit, bij mijn eerste bezoek aan New York, op zoek ging naar alle plekken die ik uit Dylan- en Paul Simon liedjes kende. Een wereld ging open, zonder dat ik het gevoel kreeg dat die liedjes minder over ‘mij’ zouden gaan.
Een hier nauw bij aansluitende overeenkomst is beider fascinatie met boksen – hoewel het bij Dylan dat vooral Ruben ‘Hurricane’ Carter betreft, terwijl bij Kozelek Mike Tyson te pas en te onpas voorbijkomt. En in de derde plaats is er de voorkeur voor basale melodieën – wat Dylan betreft vooral in de beginjaren toen hij nog veel ‘talkingblues’ zong. Soms zijn de melodieën bij beiden zelfs zo elementair, dat je de teksten en muziek van diverse songs onderling kan wisselen.
In feite schrijft Mark Kozelek de laatste jaren alleen nog maar ‘talking blues’-songs. Eindeloze lappen tekst in en sobere cadans voorgedragen. Eigenlijk is Kozelek een verhalenverteller, maar dan zoals blueszangers dat ook zijn of kunnen zijn. Bezwerend doorgaan in de ‘groove’. Enerzijds lijkt er heel weinig te gebeuren, maar tegelijk gebeurt er ontzettend veel. En er is improvisatie. Zowel door de zanger die zijn teksten regelmatig aanpast, als muzikaal, hoewel dat laatste vooral op de vierkante centimeter gebeurt.
Le Guess Who? is voor Sun Kil Moon de eerste show van de nieuwe Europese tournee. Diverse songs worden in Utrecht voor het eerst live gespeeld en provocerend als hij graag is, benadrukte Kozelek in de grote TivoliVredenburgzaal dat het concert aldaar ook maar als een repetitie voor de rest van de tour beschouwd moest worden. Omdat voormalig Sonic Youth-drummer Steve Shelley toch in de stad is in verband met zijn concert met de Thurston Moore Group later tijdens het festival, wordt hij maar meteen tweemaal op het podium uitgenodigd om een potje mee te drummen.
Een andere associatie die zich onherroepelijk opdringt tijdens het concert van Kozelek en zijn vierkoppige Sun Kil Moon, is die met de beatschrijvers die in de jaren vijftig hun teksten ook graag scandeerden tegen een muzikaal decor. Er is echter een essentieel verschil. De ‘beats’ waren macho’s. Zelfverzekerd. Net als de teksten die ze brachten. In de songs van Sun Kil Moon is de mens altijd kwetsbaar en onvolmaakt. In feite is Kozeleks oeuvre een kroniek van de menselijke onvolkomenheid.
Bennink/Moore
Omdat hij dit jaar vijfenzeventig is geworden, werd Han Bennink als een van de gastcuratoren van het festival uitgenodigd. Eén van de vele musici waarmee hij weekeinde een duoconcert geeft, is Thurston Moore. De twee kennen elkaar. Vijftien jaar geleden maakten enkele leden van The Ex, Sonic Youth en het ICP-Orchestra, waaronder Bennink en Moore, reeds samen een album in de ‘Fishtank’-serie. The Ex was toen in feite het ‘smeermiddel’ tussen ICP en Sonic Youth. Han en Thurston stonden destijds ook al samen op het podium. Maar ook dan met Terrie Ex/Hessels als verbindende schakel.
Nu op Le Guess Who? dus getweeën. Beiden zeer ervaren improvisatoren. Maar tegelijk hebben beiden nadrukkelijk een verschillend muzikaal idioom. Dat blijkt in het eerste lange stuk als de Amerikaan, gezeten op een stoel en gebogen over zijn gitaar, vooral een aanhoudende, noise-achtige drone produceert. Met hier en daar een pulse, maar verder geen of nauwelijks ritme. Je merkt als toeschouwer dat het lastig is voor Bennink om daar vat op te krijgen. Wat hij ook doet, van werkelijke interactie is geen sprake. Moore vervolgt stug zijn drone. Dus doet Bennink wat ervaren improvisatoren in dat geval altijd doen: hij gaat zijn eigen weg. Han speelt als het ware solo-slagwerk bij wijze van contrapunt, terwijl Thurston de ene na de andere straaljager laat opstijgen.
Het tweede stuk wordt ingezet door Han. Heel speels, een shuffletje. En daar haakt Moore direct op in. Opeens blijken de twee weldegelijk tot samenspel in staat. En dat geldt ook voor het derde en laatste duet. Thurston doet een ‘Neil Youngetje’ met zijn gitaar rondzingend tegen de luidsprekerbox. Han reageert er scherp op en er is meer dynamiek dan in het hele voorgaande halfuur. Dit zijn mannen die aan elkaar gewaagd zijn.
Protomartyr
Ik moest Protomartyr zien. Natuurlijk moest ik Protomartyr zien. Het kwartet uit Detroit geldt als één van de meest ‘hotte’ gitaarbands van dit moment. De platen hadden mij nog niet helemaal overtuigd, maar het optreden zou wellicht het duwtje over de drempel kunnen zijn. Muziek beleef ik toch vooral ‘live’.
En het was goed. Erg goed zelfs. Maar niet sensationeel. Daarvoor blijkt Protomatyr net iets teveel oude wijn in nieuwe zakken. In 1982 zou de groep zonder meer spectaculair zijn geweest. Maar vijfendertig jaar na dato hebben de bands van destijds waar Protomaryr zich zo graag aan spiegelt – The Fall, Pere Ubu – zich alweer een stuk verder ontwikkeld. Vooral instrumentaal. En dan blijft de band uit Detroit wat mij betreft wel heel erg basaal, hoe cool zanger Joe Casey ook met één hand in zijn broekzak zijn teksten voordraagt. Maar misschien is de Rondazaal van TivoliVredenburg ook wel gewoon een maatje te groot voor Protomartyr. Een kwantiteitssprong gaat niet zelden ook gepaard met een kwaliteitssprong – zowel voor- als achteruit. Desalniettemin een ‘dikke acht’.
Keiji Haino
Keiji Haino is niet in een cijfer te vatten. De Japanse muzikale sjamaan, 65 jaar inmiddels, valt buiten alle categorieën. Zijn invloed op de avant-garde is vergelijkbaar met die van bijvoorbeeld Brian Eno of Laurie Anderson, maar zijn bekendheid blijft ver bij hen achter. Voor deze Le Guess Who? is hij in Utrecht op uitnodiging van zowel Grouper als Han Bennink. Met de laatste speelde hij donderdagavond reeds een duo-set.
Op vrijdagavond is hij solo en kan hij zich zo radicaal presenteren als hij maar wil. En dat gaat ver bij de Japanner. Hij staat vrijwel in het donker op het podium, als altijd geheel in het zwart gekleed. De paarse ‘blacklights’ doen zijn lange blonde haar oplichten. Haino begint met een serie beats waaroverheen hij met cd’s pure ‘glitches’ scratcht. Terwijl het elektronische geruis uit de luidsprekers blijft gieren, pakt hij een vel papier en begint bij de microfoon hardop te lezen. Engels? Japans? Het is niet te verstaan. Geheimtaal. Toverspreuken. Een ritueel.
Enerzijds gaat zijn oerschreeuw terug naar de vroegste muzikale uitingen. Tegelijk gebruikt hij de nieuwste digitale technieken. Haino’s concert is een regelrechte ‘floss’ voor de oren. Op een gegeven moment loopt hij naar de muur van Marshall-torens die achter hem staan, morrelt wat aan de versterkers en warempel, het kan nog harder. Het resultaat is oorverdovend en trommelvliesteisterend tegelijk. Je moet door grenzen durven gaan om tot verlichting te komen.
Het is ook beslist niet zomaar ‘herrie’. Het is bijzondere herrie. Verfijnde herrie. Het is superieure herrie met een vreemde gelaagdheid die bestaat uit extreem laag en extreem hoog. Keiji Haino is geen man van het midden. Na een half uur pakt hij zijn gitaar en rammelt er – over de elektronische ‘noise’ heen – een ware orkaan uit. Zozeer dat je als toeschouwer verwacht dat de Japanner aan het eind van zijn optreden zal opstijgen en wegvliegen. Dat gebeurt niet. Hij verlaat het podium gewoon via de deur.
Richard Youngs
Wat ‘geluid’ betreft laat Richard Youngs vrijwel het tegenovergestelde horen van Keiji Haino. Tegelijk is het concert van de 51-jarige Engelsman minstens zo radicaal. Hij bedient zich van niets anders dan zijn eigen zangstem. Maar net als bij Haino is zijn hele optreden een zoektocht naar de essentie van de muziek.
Youngs opereert al decennialang op het grensvlak tussen folk en lo-fi. Soms zijn zijn albums vrijwel traditionele folkplaten met gitaar, bas en drums en op andere momenten trekt hij zijn muziek weer in een veel excentriekere richting door bijvoorbeeld alleen keukengerei en andere alledaagse voorwerpen als instrument te gebruiken. Maar voorop staat dat hij altijd zichzelf, en daarmee zijn publiek, uitdaagt. Zijn komst naar Le Guess Who? is bijzonder, want hij is zelden in ons land te horen.
In Utrecht begint hij ermee zijn toehoorders om een ‘toon’ te vragen. Te ‘hummen’, om precies te zijn. En daar zingt hij dan overheen. En loepzuiver. Zo vervolgt Youngs, die zowel qua uiterlijk als in zijn lichaamstaal wel iets wegheeft van Meindert Talma, zijn drie kwartier durende optreden. Dat lijkt op papier misschien saai, maar is dat in praktijk allerminst. Het publiek is muisstil, één en al concentratie. Je hoort zijn liedjes zonder enige versiering, zonder grammetje ‘instrumentaal vet’, en dat blijkt opmerkelijk louterend te werken.
Sai Anantam Ashram Singers
Voorafgaand aan Le Guess Who? 2017 is het het zondagprogramma waar ik mij het meest op verheug. Veel zwarte muziek die de tijdgeest feilloos bij de lurven grijpt. In feite de meest radicale en urgente muziek van deze tijd. Eerder in het weekeinde hebben onder meer Moor Mother, Hieroglyphic Being en Dälek al gespeeld, maar telkens (te) diep in de nacht of op tijden dat ik er anderszins niet bij kon zijn. Maar voor de zondag heb ik Yves Tumor, de Sai Anantam Ashram Singers met de muziek van Alice Coltrane en een soloshow van Mantana Roberts geselecteerd. Dat zou een spectaculaire avond kunnen worden. Het pakt echter anders uit.
De raadselachtige Amerikaan Yves Tumor schitterde deze zomer op het Sonar-festival in Barcelona en geldt als een immense belofte. Zijn in 2016 verschenen debuutalbum Serpent Music laat een totaal ander geluid horen dan zijn digital hardcore-achtige concerten, wat hem alleen nog maar ongrijpbaarder maakt.
Ik blijk niet de enige die nieuwsgierig is naar de ontwikkeling die hij doormaakt, want een kwartier voor aanvang van zijn optreden staat er voor de ingang van Ekko al een minstens honderd meter lange rij wachtenden. Uit de losse pols geschat tweemaal zoveel als het zaaltje kan herbergen. Een typische festival-ergernis, want het blijkt dat dat bij meer concerten het geval is – Visible Cloaks en William Basinski, om maar twee voorbeelden te noemen. Aansluiten in de rij is zinloos. Dan maar zorgen in ieder geval op tijd bij de Sai Anantam Ashram Singers te zijn.
Het album World Spirituality Classics 1: The Ecstatic Music Of Alice Coltrane Turiyasangitananda gaat niet de jaarlijstjes halen, hoewel het misschien wel de mooiste plaat is die in 2017 is verschenen. Het is echter een re-release. Een compilatie, eigenlijk. Opnames die John Coltranes weduwe Alice in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw in de door haar in de buurt van Los Angeles gestichte Sai Anantam Ashram maakte en oorspronkelijk uitgebracht zijn op een viertal in eigen beheer gemaakte cassettes.
Stel je hindoestaanse mantra’s voor, maar dan gezongen alsof het soul- en gospelsongs zijn, begeleid door Alice Coltrane zelf op synthesizer, orgel en harp. De productie, bijna psychedelische arrangementen en geluidskwaliteit van die oorspronkelijke opnames zijn ronduit fantastisch.
Alice Coltrane overleed in 2007. Dit jaar zijn acht van haar oorspronkelijke opnames verschenen als ‘World Spirituality Classics’-album. De ashram bestaat nog altijd en er zal ongetwijfeld nog steeds gezongen worden. Maar allang niet meer onder leiding van Alice Coltrane en dat is helaas maar al te goed te horen nu een delegatie van een dozijn zangeres en zangeressen en drie muzikanten door Europa toeren ter ondersteuning van het verschijnen van de cd.
Zo perfect als de opnames op het album klinken, zo onbeholpen gaat het er bij de huidige groep in de grote zaal van TivoliVredenburg aan toe. De originele mantra’s van de plaat zijn te herkennen, maar klinken, ondersteund door orgel en drums meer als liedjes van Les Humphries Singers. Het unieke synthesizergeluid en de harp van Alice Coltrane zijn vervangen door een gospelachtig orgel. Dat Alice’s dochter Michelle in de groep meezingt is vooral een curiositeit, want zijn heeft bepaald niet de sterkste stem van het gezelschap – al mag zij wel soleren in het mooiste stuk van het album, Om Shanti.
Waarschijnlijk was het gewoon naïef om te hopen, of zelfs te verwachten, dat de unieke sound van het album tien jaar na het overlijden van van Coltrane en dus zonder haar rol als muzikaal leider, nog gereproduceerd kan worden. Een feestelijk uurtje muziek levert het in ieder geval wel op, al had die ‘heiligenverering’ van Coltrane op het podium – altaartje, foto’s, kaarsen, wierrook – niet gehoeven. Een muzikante – hoe goed ook – een bovennatuurlijke status geven is onzin.
Matana Roberts
En dan Matana Roberts, die dit decennium al enkele knappe platen maakte voor het Constellation-label in het kader van haar Coin Coin Trilogy. Een jaar of vijf geleden voerde ze met haar zeskoppige band het tweede deel van de trilogie uit in het Amsterdamse Bimhuis en leek bij die gelegenheid een soort jazzvariant op Patti Smith. Nu, op Le Guess Who? 2017 speelt ze solo het derde deel van het drieluik en dat is aanzienlijk moeilijker te verteren.
Roberts presenteert een multimediapresentatie van geprojecteerde semi-abstracte beelden, wat flarden altsax, merendeels onverstaanbare teksten en elektronische drones en geknetter. Met abstractie is niets mis, dat had ondermeer Keiji Haino twee dagen eerder al laten horen. Maar Matana Roberts slaagt er in Utrecht helaas niet in om ook maar een schijn van noodzaak in de stroom van klank, beeld en tekst te leggen.
Het is het enige concert van het festival dat ik voortijdig – na een half uur – verlaat om nog enig soelaas te vinden bij het gelijktijdig geprogrammeerde Sun Ra Arkestra. Weliswaar eerder dit jaar al veelvuldig in ons land te zien geweest en niet meer het grensverleggende toporkest dat het ooit was, maar ieder concert blijkt nog altijd een mooi souvenir van een glorieus verleden.
Er is veel te zeggen voor de alom gehoorde opvatting dat Le Guess Who? het mooiste festival van Nederland is. Maar in feite zijn er evenveel Le Guess Who?-festivals als er bezoekers zijn. Geen twee bezoekers zullen precies hetzelfde programma voor zichzelf hebben uitgestippeld – afgezien van wellicht wat koppeltjes en vriendengroepen. En met de keuzemogelijkheden die er zijn, is voor vrijwel iedere liefhebber een muzikale snoeptrommel samen te stellen. Al gaat dat weleens mis – zoals hierboven beschreven. Dat ondergetekende uiteindelijk het meest onder de indruk was van Sun Kil Moon wil daarom ook niet zeggen dat Sun Kil Moon het beste concert van het festival gaf.
Tegelijk kan het minstens zo spannend zijn om je niet te laten leiden door je eigen smaak of kennis, maar door de gastprogrammeurs van het festival, zoals dit jaar ondermeer Jerusalem In My Heart en Han Bennink.
Wat echter blijft, is de consequentie van een festival met meerdere concerten in meerdere zalen tegelijk. Het festival als muzikale supermarkt waar men van schap naar schap doorheen rent. Voor het concert van Mount Eerie moest afgelopen vrijdag gereserveerd worden om te voorkomen dat bezoekers in en uit zouden lopen. Daarvoor was het optreden te delicaat. Een goed initiatief dat meer toegepast zou kunnen worden. En waarom eigenlijk niet overal? Na aanvang van het concert de deuren dicht. En ook niet meer voortijdig vertrekken – een sanitaire noodstop daargelaten. Het zou enerzijds het festivalbezoek minder vrijblijvend maken, omdat je vooraf beter moet nadenken over wat je wilt zien en horen. Tegelijk wordt het voor de musici én medebezoekers irritante voortdurend in en uit schuifelen voorkomen. In een tijd dat vrijblijvendheid door menigeen als een recht wordt beschouwd, is zo’n ‘deuren dicht policy’ misschien wel een heel uitdagend statement.
Le Guess Who?
Gezien van 9 t/m 12 november 2017 op diverse locaties in Utrecht
0 Reacties