Het succes van Sigur Rós is en blijft opmerkelijk. Vier verlegen IJslandse mannen die een unieke mix van dromerige ambient en dreigende, af en toe uitbundige postrock maken – grotendeels gezongen in het vrij onverstaanbare IJslands, met hier en daar wat flarden Vonlenska, een zelf verzonnen taal. Desondanks verkocht de band miljoenen platen, hebben de heren een immense, hondstrouwe fanbase en verkopen de concerten in moordend tempo uit. Zo ook de twee shows die Jón ‘Jónsi’ Þór Birgisson en de zijnen in de Amsterdamse poptempel Paradiso geven, waarvan gisteren de eerste plaatsvond.
Het is weer eens wat anders dan vriend Axl Rose: stipt om half negen verschijnt Sigur Rós – inclusief blazers- en strijkerssectie – op het met sfeervolle gloeilampen (ja, het kan echt!) versierde podium van Paradiso. Tijdens hun vorige bezoek aan Nederland, ter promotie van het album Með Suð I Eyrum Við Spilum Endalaust, stond de formatie nog in de fors grotere Heineken Music Hall, maar voor de tour van het nieuwe werkstuk Vatari is bewust gekozen voor een wat intiemere setting, waarin de sfeervolle klanken nog beter tot hun recht komen.
Als eerste song wordt Í Gær, afkomstig van compilatiealbum Hvarf/Heim, ingezet. Een eerste teken aan de wand dat de band niet voor de makkelijke weg kiest en de setlist plompverloren vult met de bekendere liedjes. Wat trouwens ook opmerkelijk is, is dat de band slechts twee songs van Valtari ten gehore brengt: eerste single Ekki Múkk, tijdens de toegift, en aan het einde van de reguliere set een fantastische uitvoering van Varúð, sowieso het beste nummer op Valtari.
Dwarsdoorsnede
De rest van de setlist vormt een keurige dwarsdoorsnede van het repertoire dat de IJslanders de laatse vijftien jaar zorgvuldig hebben opgebouwd: een mix van singles, fanfavorieten en albumtracks. De tweede song van de avond, Ný Batterí van het doorbraakalbum Ágætis Byrjun (1999), is vroeg in de set een eerste hoogtepunt. Frontman Jónsi laat zijn falsetstem duchtig piepen en geselt zijn gitaar met een strijkstok, een aardige voorbode van wat het publiek de rest van de avond voorgeschoteld zal krijgen. Ook het altijd sfeervolle, spannend opgebouwde Festival, met een vocale uithaal van Jónsi die wel minuten lijkt te duren, en de ruim tien minuten klokkende versie van ‘oude kraker’ (en MTV-hit!) Svefn-g-englar stemmen de aanwezigen tot tevredenheid, evenals het al eerder genoemde Varúð.
Falset
Simpele conclusie dus: het optreden staat als een huis. De band speelt strak en geïnspireerd en Jónsi zingt als altijd waanzinnig goed, als je zijn zieldoorsnijdende falset tenminste kunt waarderen. Desondanks lijkt het erop dat de vlam net iets minder op het publiek overslaat dan tijdens de vorige shows van de band in ons land. Uiteraard zijn er weer genoeg kippenvelmomenten, maar de setlist is aan de homogene kant, waardoor ineens opvalt dat veel van de prijsnummers ongeveer hetzelfde zijn opgebouwd: een rustig, haast lieflijk begin op piano of xylofoon, dat langzaam maar zeker uitgroeit tot een enorme climax. Wat meer songs van het meer vorige poppy album Með Suð I Eyrum Við Spilum Endalaust hadden wellicht meer afwisseling kunnen brengen.
Babbelzucht
En Sigur Rós staat sowieso al niet bekend om hun babbelzucht richting het publiek, maar het lijkt wel of de band uberhaupt niet doorheeft dat er mensen aanwezig zijn – terwijl Jónsi tijdens zijn soloshow, twee jaar geleden in Eindhoven, bewees dat hij toch echt wel kan communiceren. Gelukkig staat de toegift als een huis, met het eerdergenoemde Ekki Múkk, mijn persoonlijke favoriet Glósóli en het een kwartier doordenderende Popplagið, wat ervoor zorgt dat iedereen met een grote grijns naar huis kan gaan. Uitstekend concert dus, maar ergens knaagt er een gevoel dat het nog net wat beter had kunnen zijn. Hopelijk gaat dat vanavond lukken.
Gezien op dinsdag 28 augustus in Paradiso, Amsterdam
Foto’s: Willem Schalekamp
0 Reacties